Dat ieder mens bevestiging nodig heeft, moge duidelijk zijn: daar is meer dan voldoende over gefilosofeerd en geschreven. Maar bij wie haal je dat broodnodige ‘ik-doe-het-goed!’-gevoel als je wat ouder wordt en je ouders geen hofleverancier meer zijn?
Als je voorzichtig de 40 nadert heb je niet meer zo veel bevestiging van je opvoeders nodig. Sterker nog: nadat je een half leven lang je behoefte aan bevestiging op je ouders hebt gebotvierd, draaien de rollen nu juist om en willen je ouders van jou horen dat ze nog geen gevaar op de weg zijn of dat de burenruzie over de schutting echt niet hun schuld is.
Partner
Bij wie meld je je dan voor je regelmatige portie ‘watbenjetochgoedbezig’? Bij je partner? Die is ook geen echte partij meer. In het gunstige geval is hij of zij zo attent om altijd, perfect getimed en geformuleerd, de juiste complimenten te geven. En dat vind je dan, hoe erg ook, volstrekt vanzelfsprekend.
In het ongunstige geval is je lief van nature helemaal niet bevestigend en complimenteus. En omdat je nu al ruimschoots hebt ervaren dat het al dan niet passief of agressief bedelen om bevestiging bij deze categorie partner een averechts effect heeft, berust je er maar in.
Vrienden
Je vriendenkring dan? Dat is nog niet zo’n slecht idee. Je vriendenkring heb je langzaamaan en ongemerkt zo ingericht dat die in je bevestigingsbasisbehoefte voorziet. De patronen zijn ingesleten, de rollen verdeeld: je weet precies bij wie je wat kunt halen. Er is de vriendin die hard om je grappen lacht, de bevriende buurvrouw die je kledingkeuze bezingt, de vriend die je kookkunsten, je loyaliteit, je filmkeuze en meer prijst. Dat zou toch genoeg moeten zijn?
Nee dus.
Meer meer meer
Een veertiger wil meer bevestiging en breidt het terrein waarop gezocht wordt naar bevestiging uit naar de werkvloer. Om volstrekt onduidelijke redenen ontleent de veertiger zijn bestaansrecht ook graag aan mensen met wie hij een aantal uur per week een ruimte met systeemplafond deelt. Te beginnen bij de leidinggevende. Daar loop je niet langer naar binnen om te informeren naar een extra periodiek of fietsenplan, nee: je wil ‘gezien en gehoord worden’; liefst iedere week…
Maar bij collega’s valt nog meer te halen. Hiervoor kun je op verschillende manieren te werk gaan:
Methode 1: de-man-met-de-mening
Deze methode is zoals de naam al aangeeft het meest geschikt voor mannen. De werkwijze is simpel: spreek in stellingen. Begin elke zin begint met: ‘Het is natuurlijk zo dat…’ of ‘Het punt is dat…’. Hierop laat je een mening volgen. Niet om die daadwerkelijk ter discussie te stellen, maar gewoon, om collega’s bevestigend te zien knikken. C’est ça!
Methode 2: let-maar-niet-op-mij
Levert methode 1 je te weinig op, probeer dan methode 2: ‘de-let-maar-niet-op-mij-hardopwerker’. Praat, zucht, steun en zeg dan tegen je collega’s dat zij daar vooral niet op moeten letten. Dat is natuurlijk niet waar en dat weten zij ook. Een beetje collega zal direct de gewenste reactie geven. Werk je in de ICT? Dan moet je mogelijk meer je best doen door je (non-)verbale signalen explicieter en luidruchtiger te maken. Hou vol, uiteindelijk zal je slagen in je doel!
Methode 3: de docentmethode
Nog steeds niet tevreden? Pas dan de docentmethode toe. Haal, zoals alle leraren dat doen, je bevestiging uit het falen van een ander! Dat is heel eenvoudig: een collega vertelt voorzichtig en beschroomd dat handeling X niet het gewenste resultaat oplevert, waarop jij je ogen zo wijd mogelijk openspert, de wenkbrauwen lift en verbaasd uitroept ‘dat heb ik nooit!’. Succes gegarandeerd. Het bezorgt je een heerlijk gevoel. Enige nadeel: sympathieker word je er niet op. Maar goed, daar kun je je dan weer eens kinderlijk over beklagen bij je ouders…
ilse