‘Henkie’ zoals ze Henk noemen, is twee koppen groter, een boomstam breder en een schooltype minder slim dan zij. Dat maakt hem het perfecte teamlid naast ‘Brains’ Ernst en ‘Joker’ Wim. Dankzij Henkie doet het team na schooltijd ook echt dingen, in plaats van er alleen over te fantaseren.
Zoals die keer dat ze zonder toestemming van hun ouders naar het centrum van Utrecht gaan. Ze zijn nog niet bij het gebouw van De Munt of ze worden tegengehouden door drie jongens die er agressief en behoorlijk meer door de wol geverfd uitzien dan zij. Ze eisen ‘doorgangsgeld’. Terwijl Ernst en Wim wanhopig nadenken over hoeveel ze kunnen geven zonder alles kwijt te zijn, zegt Henkie met een stem waarvan zelfs zij de kriebels over hun ruggengraat krijgen: ‘wij pakken dat geld toch weer uit jullie dode vingers terug als we met jullie klaar zijn’. Dat zinnetje heeft hij in een ‘kojboj’-film gehoord, zegt hij later. De drie jongens kijken Henkie onzeker aan en zeggen dan ‘nou jullie kunnen toch zeker wel tegen een grapje?’ ‘Jullie boffen dat ik net gegeten heb’, antwoordt Henkie. Ook dat heeft hij op tv gehoord. Ze lopen ongehinderd verder naar het centrum.
Een andere keer spelen ze na school bij Wim thuis op zolder. Ze hebben z’n vaders gereedschapskist daar gevonden en er de wapens uitgehaald waarmee ze elkaar als robots gaan bevechten. Om onduidelijke reden heeft Wim een lijmklem als wapen gekozen. Ernst heeft een schroevendraaier gepakt. Maar Henkie heeft áchter de gereedschapskist de grote rode handboor van Wims vader gevonden en die gekozen als zijn machtige wapen. Als het spel begint, leeft Henkie zich zo in zijn rol in, dat wanneer hij met draaiende boor voor zijn borst en rollende ogen met veel wit eromheen met zijn voeten begint te stampen terwijl hij blikkerig schreeuwt ‘ik ben een robot, ik ben een robot, IK BEN EEN ROBOT!!!’, de andere twee dat zo griezelig vinden dat ze naar beneden hollen om ‘even iets lekkers te halen’ zoals ze later beweren. Boven duurt het zeker twee minuten vóór Henkie door heeft dat hij met schreeuwen, stampen en draaien kan ophouden omdat er geen vijanden meer zijn.
En dan zakt Henkie door het ijs. Letterlijk. Het is winter en er ligt ijs op de vijver in het park. Ze willen het ijs op en dus stellen Ernst en Wim voor dat Henk het ijs even gaat testen. Henk vindt dat prima en test. Op z’n Henkies. Zonder aarzelen loopt hij een meter of tien het krakende ijs op en stampt dan één keer keihard met beide voeten tegelijk. Het ijs breekt meteen en Henkie schiet als een Apollo 11 het water in, een grijns nog op z’n gezicht. Wim en Ernst wachten verstijfd tot hij weer bovenkomt. Dat gebeurt niet. ‘Kom’, zegt Wim, ‘we gaan hulp halen’ en zet het op een lopen. Maar Ernst schreeuwt ‘STOP, dat duurt veel te lang, we gaan godverdomme zelf Henk helpen. Dat zou hij ook doen!’
En dus schuiven ze met bonkende kelen en een raar gevoel in hun darmen plat op hun buik over het ijs naar het gat waarin Henkie is verdwenen. Daar zien ze Henkie. Een halve meter naast het gat schraapt hij als een dolle met zijn handen tegen de onderkant van het ijs. Wim steekt zijn arm in het gat, krijgt een hand te pakken en trekt die door het gat omhoog. Henkie volgt proestend en hoestend. Samen krijgen ze Henkie op z’n buik uit het gat en op het ijs. Daarna schuiven ze weer samen op hun buiken terug naar de kant. Daar vraagt Wim aan een druipende Henkie of hij bang is geweest. ‘Nee joh’, liegt die, ‘ik wist natuurlijk dat jullie me zouden helpen, maar het duurde wel lang. Jullie gingen zeker eerst nog wat lekkers halen?…’ Ze brullen van het lachen. Opgelucht. Vrienden. Tot het eind van de lagere school.
ton © snolite 2020