Gedachtenstroom

Hier zit ze het liefst, in de erker van haar kamer, in haar rode fauteuiltje. In haar eentje. Vanaf hier kijkt ze links op de grote kersenboom in de tuin en recht vooruit op de invalsweg naar het Westplein. Daar is altijd wel wat te zien en horen; dat is fijn. Maar nu geniet ze van een kort moment van rust. Dat kan ze niet vaak. Meestal voelt ze zich niet op haar gemak, heeft ze geen rust. Anderen bepalen hier haar leven. Dat was ze niet gewend. Ze weet zelf heus wel wat ze wil. Meestal. Ze moet er alleen even opkomen. Maar dan gaan anderen snel voor haar invullen. Dat is soms fijn, maar meestal niet. Ze wil geen ruzie. Ruzie is het allerergste dat er bestaat. Niet dat ze zich alles laat aanleunen, zeker niet. Ze ergert zich aan de manier waarop het personeel hier met de mensen omgaat. Alsof ze dement zijn. Liefie dit en liefie dat. Ze doen ook gekke dingen met hen. Zoals gisteren. Toen waren ze met z’n allen naar Loenersloot geweest met een bus en toen hadden ze daar een tentoonstelling bekeken. Ze weet niet meer waar die over ging. Maar omdat het zo laat was geworden moesten ze daar ook blijven slapen. Daar zat ze dan ’s avonds op een plek die ze niet kende maar wel met haar eigen meubels. Doodmoe was ze. Ze hadden de kamer daar precies hetzelfde ingericht als haar eigen kamer. Ze dachten zeker dat ze dat niet zou merken. Natuurlijk wel. Naar haar oude huis gaat ze vast niet meer terug. Eigenlijk vindt ze dat wel prima. Er hangen teveel herinneringen daar. Vooral aan hem. Maar hij komt toch niet meer. Die anderen wel: die lui die de hele dag ongevraagd in haar huis zaten en die ze niet meer weg kon sturen of wegdenken. Voor wie ze eten en drinken maakte dat ze altijd lieten staan. Die altijd over haar zaten te praten en lachen met elkaar. Die haar op het laatst zelfs naar buiten stuurden. Zoals die keer toen ze ’s morgens vroeg in haar pyjama in de regen buiten moest gaan zoeken naar… Ja naar wat eigenlijk? Nou ja, dat doet er ook niet toe. Ze was heus niet voor niets naar buiten gegaan. Die jongeman was in ieder geval erg vriendelijk geweest. Had zijn jas op de bank gelegd zodat zij erop kon zitten. En die ene agent was ook aardig, maar die andere was een hork. Gelukkig had de aardige agent gezegd ‘we brengen mevrouw netjes even thuis’. Dat vond ze fijn want ze wist niet meer precies welke kant ze op moest naar huis. Misschien was ze daarna wel hierheen gekomen. Omdat haar kinderen vonden dat het niet langer kon. Ja zo zat het. Ze zou het nog best kunnen hoor, thuis wonen, maar ze wil er geen ruzie over maken met de kinderen. Die proberen haar te helpen. Wat rinkelt daar toch? Hier zijn geen anderen. Nou ja, er zijn wel anderen maar niet de anderen die ze thuis…was dat thuis?…altijd zag. Nu zit er alleen een klein jongetje in de lampenkap maar die zit braaf chocola te eten. Daar heeft ze geen last van. Misschien heeft hij haar zwarte tas wel meegenomen. Die 10 euro zal ie wel gepikt hebben. Nou ja, waar had ze die ook voor nodig? Wat rinkelt…? O, een telefoon. Zou die van haar zijn? ‘Met mam… Ha kind, nee het gaat goed hoor, ik zeg net tegen Beppie en de anderen -die zitten hier naast me- ik zeg, mijn dochter zal zo wel bellen. En hop daar ben je al!’

ton        © snolite 2020

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *