Als mijn tijd verstreken is,
laat dan m’n ondiep graf liefst
op een heuvel zijn, bedekt
met ronde stenen die de
warme zon door spleten laten.
Gun me daar wat ruimte voor
een oog, m’n neus en oren;
dan hoor ik er als nu toch
nog een beetje bij, kan ik
wolken zien, de glinstering
van water, hoor ik wind in
de struiken, ruik de regen
op een droge steen. Als ik
zo een tijdje wennen mag
tot de angst mijn vlees voorgoed
verlaat en rust mijn botten
binnentrekt, zal ik slapen
gaan voorgoed wanneer jij
niet zo vaak meer praten komt
en droom ik mij de regen,
wind, de zon die jouw ziel en
zintuig strelen komt.
© ton van ieperen