Om kwart over 2 reed hij achter het gemaal Caspargauw-Zemelen de kleine parkeerplaats op, stuurde scherp naar links en reed vervolgens achteruit tot aan de grasrand. Zo kon hij weer vooruit wegrijden straks. Hij stapte uit, voelde dat het lekker maar niet warm was en koos niet zijn dunste zomerjas maar de wat dikkere met voering. Gelukkig stond het bankje in de verte in de zon. Het gras was vochtig maar niet nat. Via de vispassage liep hij naar de overkant van de sloot die tot achter doorliep. Bij het eerste rooster van de passage tuurde hij in het draaiende water voor de doorgang. Geen vis te zien. Zoals gewoonlijk. Het water was mooi helder. Door naar het bankje dan. Daar controleerde hij of er geen vogelpoep op de zitting lag, blies wat zandkorrels weg en ging zitten.
De zon was nog warm en stond hoog genoeg om niet te verblinden. Toen hij gecontroleerd had of er nog steeds niemand op de parkeerplaats en het veldje was, ontspande hij zoveel mogelijk en sloot zijn ogen. Binnen een halve minuut controleerde hij weer of hij nog steeds alleen was. Dit was wat hij zijn mediteerplek noemde. Niet dat hij kon of wilde mediteren; dat vond hij maar griezelige hocus pocus. Hij kwam hier alleen om even rustig te kunnen nadenken.
Vanwaar hij zat, keek hij eerst over een stuk gras met een poeltje. Daarachter was een rij bomen langs de oever van het Amsterdam-Rijnkanaal. Aan de andere kant van het kanaal stond eenzelfde rij bomen langs de oever. Daar weer achter was een kersenboomgaard die liep tot aan de dijk met de weg richting Wijk bij Duurstede. De afstand tot de dijk was ongeveer 500 meter. Over de dijk bewogen zich telkens rijtjes van 3 of 4 auto’s. Net of er iedere keer maar zoveel tegelijk werden doorgelaten aan het begin van de dijk.
Zijn ogen volgden even een rijtje van drie auto’s dat voorbijschoof. Het drong niet tot hem door dat de derde auto in het rijtje de rode Volkswagen Up van zijn vrouw was. Hij kon tegen de zon geen kleuren onderscheiden en voor het merk en type auto was de afstand te groot. En al had hij dat wel gekund, dan nog had hij haar auto niet herkend omdat hij die daar niet verwachtte. Voor zover hij wist was zijn vrouw namelijk 30 kilometer verderop aan het werk op kantoor. Hij controleerde haar allang niet meer. Hij was niet meer zo krampachtig als vroeger. Ergens tijdens hun lange reis hadden bij hem vertrouwen en vlak daarna ook een zekere gemakzucht zich in zijn hart en hoofd genesteld.
Als hij beter had opgelet, had ze daar misschien niet gereden. En was ze 1500 meter verderop niet door de tegemoetkomende veewagen die na twee auto’s weer terug naar het midden van de weg stuurde van de dijk gedrukt. Maar die gedachte kwam pas later bij hem op. En reisde met hem mee.
ton
© snolite 2018