Vrijwillig

In de periode 2012 – 2016 deed bijna een op de twee Nederlanders minstens 1 keer per jaar vrijwilligerswerk. ‘Wat mooi’, dacht ik toen ik dat las. Om vervolgens volstrekt niets met dit gegeven te doen. Maar dat veranderde.

Onlangs huurden we voor een festiviteit een zaaltje in een buurthuis. Op de hoek, niet duur, harstikke leuk. We bleken echter voorlopig de laatsten te zijn geweest die hier gebruik van konden maken: wegens gebrek aan vrijwilligers om de boel te bemensen, zag het bestuur van het buurthuis zich genoodzaakt om te stoppen met externe verhuur. ‘Wat zonde’, zei ik het ene moment tegen de vriendelijke dame, bij wie we de sleutel terugbrachten.  ‘Weet je wat, dan neem ik dat toch gewoon op me?’, riep ik op het volgende moment. De man-van-realiteitszin, verstarde. Hij probeerde mijn sprong in dit tijdsopslokkende ravijn nog af te zwakken tot een ‘je kunt natuurlijk eens een keer rustig bespreken wat het precies inhoudt en dan …’ Te laat. De aanloop was al genomen. Daar ging ik.

Altruïstisch fiasco’s
Op de terugweg stelde ik hem gerust. ‘Nee joh, dit kost echt nauwelijks tijd. En hartstikke leuk toch, om iets zinnigs te doen in de wijk.’ Ik orakelde iets over gemeenschapszin en bazelde nog wat over participatie, terwijl langzaam tot me doordrong waar ik mezelf nu weer mee had opgezadeld. De man-van-sportiviteit hield wijselijk zijn mond. ‘Nobel, hoor schat’, prees hij. In stilte dachten we beiden aan mijn eerdere altruïstisch fiasco’s. Dieptepunt: het zelf vullen van een collectebus, omdat ik het te gênant vond om bedelend de deuren af te schuimen. Om niet teveel te laten opvallen dat ik er uit wanhoop maar allemaal eigen geld in had gestoken, was ik bij iedere snackbar in de stad lullige pakjes kauwgom met bankbiljetten gaan betalen, om zo aan kleingeld te komen.

Terug naar het buurthuis
De eerste activiteit was al snel een feit. Een dame had het buurthuis gehuurd voor een disco-feestje voor haar dochter. Ik ging de ‘nacontrole’ doen. ‘Als het een bende is, moet je de huurders terug laten komen hoor!’, had bestuurslid Diny gezegd. Een bende trof ik niet aan, maar de ruimte was ook niet schoon genoeg voor de volgende gasten, een meditatiegroep. Mentaal loslaten tussen restjes popcorn leek mij persoonlijk onbegonnen werk. Daar stond ik, met mijn onontgonnen vrijwilligersschap: wat te doen? Zelf een stofzuiger erdoor halen? Daarmee kwam de ‘baan-benadering’ om de hoek kijken: ‘dat zit niet in mijn taakomschrijving!’ En ik kon tenslotte niet even Marco-van-Facilitair inseinen. Dan maar de huurder bellen. Maar dat voelde ook weer een beetje overdreven: iemand op het matje roepen omdat er wat geplette paprikachips her en der in gemorste Fristi kleefde. Ondertussen bespeurde ik in de koelkast een grillworst in verre staat van ontbinding. Die kon niet van het feestje zijn. Hoe de dader te achterhalen? In een groepsapp een oproep doen? ‘Wil de eigenaar van de grillworst in de koelkast van buurthuis Ons clubke zich melden? Hij is er namelijk ernstig aan toe en mist zijn baas?’ Of men er met veel hoofdletters en weinig leestekens aan herinneren dat de koelkast LEEG gemaakt moest worden voor vertrek!??! Weinig sympathiek. Alles zou natuurlijk ontaarden in een ‘ik was het niet’. Of in een filosofische discussie dat het mogelijk ook Gelderse kookworst kon zijn. Zucht.  

Tijd
De communicatie-etiquette van het vrijwilligerswerk overpeinzende pakte ik een emmer sop. Hoe deden die ene op de bijna twee Nederlanders dit? Na drie kwartier kwam ik thuis. De man-van-ordelijkheid was net aan het stofzuigen en blikte veelbetekenend naar de koelkast vol met vergane kliekjes van de afgelopen week. ‘Daar heb ik gewoon nooit tijd voor’, verdedigde ik mezelf. Hij antwoordde door me een dweil in de hand te drukken. ‘Hier. Ter participatie.’ 

ilse

© snolite 2018

Delen? Graag!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *